Jacob Matijsz Oosterlingh toont zijn schepen (1682)

Jacob Matijsz Oosterlingh toont zijn schepen (1682)

Omstreeks 1560 telde de stad maar liefst 28 werven, één daarvan was de werf van Jacob Matijsz Oosterlingh (1628-1712), één van de laatste scheepsbouwers van Edam. Vol trots toont hij zijn familieleden de grote hoeveelheid schepen die bij hem ‘van de stapel zijn gerold’. Schepen uit Edam zeilden de halve wereld over. In Edam gingen zeeschepen zoals koggeschepen, fluitschepen en hulk te water. Later verschoof het accent op de werven meer naar typen die bestemd waren voor de visserij en de binnenvaart. Schepen als de smak, boeier, of krabschuit. En typen met mooie namen als koeboot, melkschuitje en snip. Er is vrijwel niets over de produktie van de werf van Oosterlingh bekend. Deze lag ergens op het Oorgat. In een notariële akte is sprake van een fluitschip ter lengte van 120 voet, die hij in 1694 geleverd had aan Pieter Roelofszoon de Leeuw, koopman uit Oossanen. Een fluitschip was in die tijd het meestgebruikte zeewaardige vrachtschip. De lengte – 120 voet – was in verband met de verzanding van de Edamse haven, ongeveer de maximale lengte van schepen die op een Edamse werf gebouwd konden worden.

Objectgegevens
Objectnummer: SK-OV-03332
Techniek: olieverf op doek
Afmetingen: h. 115 x b. 299 cm
Datering: 1682